(Helmond 1746-1832), meester in de rechten en auteur. Hij heeft de achternaam van zijn moeder, Curtius, toegevoegd aan die van zijn vader ter onderscheiding van een halfbroer. In 1762 ging hij rechten studeren in Leiden; hij promoveerde in 1767. In 1795 werd hij secretaris van het Comité van algemene zaken, hiervoor bedankte hij in 1798. Hij werd president van het Hooggerechtshof en in 1813 lid van de commissie die de notabelen moest kiezen.
Publikaties: Legaat van Gillis Blasius Stern (1784, navolging van Sterne's Sentimental Journy, een levensgeschiedenis met allerlei overdenkingen); Afscheid van de wereld (1819).
| 340 |
Gedoopt in de N.H. Kerk te Helmond 4 april 1746, vader Hendrick Donker, drossaard van Mierlo en Stiphout, moeder Boudewina Curtius (Frenken, Helmind I blz. 123 en Sassen, Helm. notarisprot. blz. 121); trouwt te Waalwijk 13 juli 1774 met Cornelia Hendrica Strachan, gedoopt Rotterdam en wonende te Dordrecht (Tax. 1910 blz. 331 vlg. en S 's-Hertogenbosch 121 no 240); tien kinderen gedoopt in de Waalse Kerk te | 368 |
's-Hertogenbosch tussen 1775 en 1792 en een in de Hoogd. Kerk te 's-Gravenhage in 1796 (S 's-Hertogenbosch 89 en D 's-Gravenhage 298); in 1763 ingeschreven en in 1767 gepromoveerd aan de Leidse Universiteit (Alb. Stud. L-B blz. 1078 en N. Ned. Biogr. Wrdbk I blz. 733); sinds 1774 practiserend advocaat en van 1776 tot 1794 commies van de pensionaris te 's-Hertogenbosch (A.R.A. Resol. St. van Holland d.d. 2 december 1785 en Min. van Justitie 5022); solliceerde in 1785 als geboren Brabanter naar de post van advocaat fiscaal bij de Raad van Brabant, doch in strijd met de privileges werd mr H.J. VAN OLDENBARNEVELT gen. WITTE TULLINGH benoemd (Wag. XI blz. 150 en XIV blz. 10 en A.R.A. Staten-Generaal 7839 req. d.d. 1 december 1785); in december 1793 benoemd tot drossaard van St. Michielsgestel en Gemonde, bijna 6 jaar in functie (A.R.A. Staten-Generaal 7871 d.d. 19 december 1793 en Min. van Justitie 5022 en Res. Dep. Bestuur de Dommel 23 september 1799 blz. 784 vso); was in 1794 bij de nadering der Fransen met vrouw en kinderen naar Wormer bij Zaandam gevlucht, op zijn verzoek om een paspoort werd 18 november 1794 door de Raad van State afwijzend beschikt (A.R.A. Raad van State 385 besluit 1923); keerde eerst in januari 1795 in 's-Hertogenbosch terug (Tax. 1908 blz. 127 en 1917 blz. 4 en Jorissen, De patriotten in Amsterdam in 1794 blz. 171); bij resolutie van 7 maart 1795 werd hij door de Staten-Generaal benoemd tot secretaris van het Committé tot Alg. Zaken van het Bondgenootschap te Lande, tot 16 februari 1798 in functie, legde in 1798 de verklaring af van erkenning van de oppermacht van het Nederlandse Volk en afzwering van het stadhouderschap (A.R.A. Staten-Generaal 7876 d.d. 11 en 12 maart 1795, Oorlog 84, Min. van Justitie 5022 en Wetg. Colleges 455); verzocht in 1797 aan de representanten van Bataafs Braband om erkening, dat hij was „Brabantus Rei Publicae causa absens” (Res. Repr. Bat. Brab. 9 januari 1797 no 19 en 16 januari no 8); ingevolge Decr. Verteg. Lich. d.d. 5 september 1798 op 28 september benoemd tot lid van de Commissie tot samenstelling van een wetboek van burgerl.- en lijfstraffel. wetten (A.R.A. Uitv. Bewind 431 d.d. 3 october 1798 en S.s.k.L. 533 blz. 147); bij Decr. Verteg. Lich. d.d. 8 mei 1799 benoemd tot raadsheer in het Departementaal Gerechtshof van Schelde en Maas te Dordrecht (A.R.A. S.s.k.L. 534 blz. 495); bij Decr. van de 2e Kamer d.d. 8 november 1800 benoemd tot lid in het College van Mannen in de Vierschaar van Zuid-Holland (S.s.k.L. 538 blz. 1372); ingevolge Besluit van het Wetgevend Lichaam van 2 november 1801 op 9 november benoemd tot lid van het Nat. Gerechtshof, welke benoeming hij op 23 november 1801 accepteerde (A.R.A. St. Bew. 238 exh. 23 november 1801 en S.s.k.L. 541 blz. 269); 1 maart 1802-1808 raadsheer en van 3 augustus 1808 tot 1811 president van het Nat. Gerechtshof der Bat. Rep. en van het koninkrijk Holland (A.R.A. Min. van Justitie 5022 en Nat. Gerechtshof 165); 24 januari 1811-1813 president van het Cour Impérial te 's-Gravenhage, bij Souv. Besl. van 1 december 1813 no 25 benoemd tot een der vier presidenten van het Hooggerechtshof voor de Noordel. Prov. en tot 1832 in functie (A.R.A. Nat. Gerechtshof 165, Keizerl.- en Hooggerechtshof 19, Alm. van N.Br.); in 1807 lid der commissie voor de wetboeken (A.R.A. Min. van Justitie 5022); bij Souv. Besluit van 14 februari 1814 benoemd in de personele commissie van 9 leden tot verkiezing van 600 notabelen ter goed- of afkeuring van het ontwerp-grondwet (Metelerkamp blz. 65); woonde in 1832 wijk W 294, overleden 's-Gravenhage 6 februari 1832 (N.B.S. 's-Gravenhage en Tax. 1910 blz. 333); autobiografie in: Jorissen, De patriotten te Amsterdam Bijlage II. | 369 |
2010 |
Maarten W. van BovenAfscheid van de wereld : De autobiografie van Boudewijn Donker Curtius 1746-1832Uitgeverij Verloren | Hilversum 2010 | ISBN 90-8704-122-9 |
Nederland's Adelsboek (1935) 4
Maarten van Boven, Bossche Heeren : Een biografie van het Bossche sociëteitsleven 1789-2019 (2019) 25, 28, 30, 36, 38, 232
G.Chr. Kok, Van Raad van Brabant naar gerechtshof 's-Hertogenbosch (2008) 38-52
A.R.M. Mommers, Brabant van generaliteitsland tot gewest (1953) 368-369
Charles de Mooij, Eindelyk uit d'Onderdrukking (1988) 32
Charles de Mooij en Aart Vos, 's-Hertogenbosch binnenskamers (1999) 63, 67, 68
Maarten Prak, Republikeinse veelheid, democratisch enkelvoud (1999) 76, 79, 154, 155
F.L.R. Sassen, 'Levensberichten van de hoogleraren' in: Varia Historica Brabantica III (1969) 309, 311, 324
Jan de Vet, 'De Latijnse School te 's-Hertogenbosch in het tijdperk van de Verlichting: Urbs antiqua ruit.' in: Scolae de Buscho 1274-1999 (1999) I.54
Aart Vos, 's-Hertogenbosch : De geschiedenis van een Brabantse stad 1629-1990 (1997) 137
Aart Vos, Burgers, broeders en bazen (2007) 270, 271